top of page

De bloembollenteelt vanaf 1940

Toen het net weer iets beter leek te gaan, brak op 10 mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uit. Duitsland bezette Nederland, en hield het land vijf jaar in zijn greep, ook de bollensector kreeg met de gevolgen van deze oorlog te maken.

De oorlog was natuurlijk bedreigend, maar aan de andere kant ging het gewone leven ook weer door. Dat gold voor de bloembollenteelt vooral de eerste oorlogsjaren. Wel waren de gevolgen al snel merkbaar in de export. Alle landen die niet Duitsgezind waren mochten geen bloembollen meer kopen. Er kon dus niet meer geëxporteerd worden naar de VS en Engeland. Er waren nog wel bollen nodig om te exporteren naar Duitsland en Zweden en in beperkte mate naar andere landen(via Duitsland).Er waren dus nog wel bollen nodig, maar wel veel minder dan voorheen. Kwekers kregen van de bezetter de plicht om voor de voedselvoorziening groenten te gaan telen. Dit leverde niet veel op, terwijl de bollenteelt (die nog wel mogelijk was), wel wat opleverde, maar dan moesten er wel orders komen. Dit bleek bijvoorbeeld uit het Hillegomse bedrijf Koninklijke van Zanten dat een in het jaar 1942 een winst van 92.000 gulden had.
In 1944 verslechterde de voedselsituatie in de grote steden en er kwamen steeds meer mensen naar de Bollenstreek om eten te kopen. Heel soms werden er ook wel tulpenbollen gegeten, er kwamen verschillende recepten hoe je deze kon bereiden.

Op 5 mei 1945 trok Duitsland zich terug. Het was vroeg genoeg in het jaar om de bloembollen weer over de hele wereld te gaan exporteren. Exporteurs wachtten niet af en begonnen gelijk weer. Er was zelfs alweer winst in dat jaar. Na de oorlog zijn de bollenexporteurs steeds meer gaan verkopen, met name vanwege de stijgende welvaart in de jaren vijftig en zestig.

Het grote publiek kwam graag kijken naar de mooie bloeiende bollenvelden in ons land. In de 20ste eeuw kwam de bloemencorso tot ontwikkeling, maar toen nog niet in de Bollenstreek. In 1947 maakte een kweker uit Hillegom een rijdende walvis van hyacintentrossen en trok hiermee veel aandacht. Het succes van de eerste corsowagen was groot en daarom kwam de bloemencorso van de Bollenstreek. Deze kreeg in korte tijd internationale bekend. Ook kwamen er mozaïeken.
Vlak na het ontstaan van de bloemencorso kwam de Keukenhof. In 1949 werden hier bloembollen geplant om deze in het voorjaar aan toeristen ten toon te stellen. In maart 1950 werd het park officieel geopend. Het bleek een groot succes en zorgde voor een substantiële vervroeging van het toeristenseizoen in Nederland. Het eerste jaar deden er 55 bedrijven aan mee, in 2008 was dit aantal verdubbeld. De bloemencorso en de Keukenhof zorgen jaarlijks vanaf half april voor veel drukte in de streek met toeristen van over de hele wereld.

De welvaart na de oorlog gaf de gewone burger meer mogelijkheden om luxe producten aan te schaffen. Bloemen en planten horen daar bij. De bloembollen werden in de winterperiode volop in bloei getrokken. In deze tijd van het jaar was er bijna geen aanbod van andere siergewassen.
In de jaren vijftig ontwikkelden onderzoekers nieuwe temperatuurbehandelingen, die zorgden voor een betere kwaliteit tulpen in de winter en een langere periode waarin deze in bloei konden komen. De nieuwe methodes vroegen om andere bollenschuren met dichte bewaarcellen. Er kwam een andere inrichting van de bollenschuur. Ook kwam er een gaasbak die goed stapelbaar was. Hierdoor konden er veel bollen op een kleine oppervlakte worden bewaard, en met een speciaal voor het bollenvak ontwikkeld karretje was deze stapel goed te verplaatsen. Door de mechanisatie na de oorlog was het mogelijk om meer te doen met minder personeel, hierdoor konden bedrijven hun areaal uitbreiden.

De leidende positie van de bloembollenteelt in de Bloembollenstreek nam in de jaren zestig geleidelijk af. Ook kregen overheden de streek in het vizier voor huizenbouw in plaats van bollenteelt.

Eind jaren vijftig kwam een nieuwe bestuursvorm tot stand met zeggenschap: de Europese Economische Gemeenschap (EEG).Begin jaren zestig werd duidelijk dat de EEG meer was dan een middel om een verschrikking als de Tweede Wereldoorlog in de toekomst te voorkomen. De EEG wilde invloed in de lidstaten. In de bloembollensector was daardoor begin jaren zestig al discussie over het standhouden van de minimumprijzen en de teeltregelingen. Beide systemen waren een restant van de Landbouwcrisiswet, met als doel het verkleinen van de kans op overproductie.

Nieuw in de jaren zestig was het begrip samenwerking. In de Bollenstreek realiseerden veel bedrijven dat als ze op zichzelf doorgingen, dit wel eens het einde van het bedrijf kon betekenen. In veel gevallen was er sprake van de derde generatie die het bedrijf leidde. Ook was het streekplan van de provincie Zuid-Holland nieuw. Ook deze oefende invloed uit op de bloembollensector. De provincie zocht naar mogelijkheden om ruimte te houden voor bestaande activiteiten (bollenvelden) en ruimte te bieden voor nieuwe ontwikkelingen (woningbouw, wegen, toerisme, recreatie).

Twee ontwikkelingen die doorzetten in de jaren zestig waren de sterke groei van de bloemenexport en de uitbreiding van kassen in de Bollenstreek. Er werd gezocht naar werk in de winter en omdat uitbreiding van teelt van andere gewassen geen optie was, werd er gekozen voor een kas waarin tulpen of narcissen gebroeid konden worden in de winter.
Tegelijk met deze ontwikkelingen in de streek vonden in de gehele bloembollenwereld nog enkele ontwikkelingen plaats. Eén hiervan was de opkomst van het kwekersrecht: een manier om de investering in nieuwe gewassen die door een teler ontwikkeld zijn deels vergoed te krijgen. De ondernemer bepaalt hoeveel er van een soort op de markt komt en niemand anders. Hierdoor werd veredeling van nieuwe soorten weer lonend. De sortimentsvernieuwing kreeg weer een stevige impuls. Ook kwam de lelie.

Vanaf eind jaren 80 is er een ontwikkeling te zien waarin kleine bedrijven stoppen en worden overgenomen door grotere bedrijven. Goedlopende bedrijven kochten land van de beëindigers, zo kwamen er grote, groeiende bedrijven.

Begin 21ste eeuw ziet de bloembollenwereld er totaal anders uit als begin 20ste eeuw. Toen was de bloembollenstreek in alle opzichten dominant. Teelt en export, onderzoek, onderwijs, en veiling waren allemaal in de streek gevestigd. De bloembollen zijn in honderd jaar de hele wereld over gegaan. Niet alleen voor verkoop aan consumenten, maar ook om te worden geteeld. Nederland is  het grootste bloembollenproductiegebied ter wereld. Een derde van de bollen staat ergens anders. Zo heb je de narcissenteelt in Engeland. De tulp en lelie in Chili en Nieuw-Zeeland. De amaryllis en gladiool in Brazilië. Wat de bloembollenexport betreft blijft de Bollenstreek de leidende regio. Het aantal exportbedrijven neemt wel geleidelijk af, maar de omzet per bedrijf groeit.

 

Deze grafiek van het CBS toont aan dat van 1980 tot 2000 het areaal bloembollen in Nederland flink gegroeid is. Daarna is de groei geleidelijker gegaan. Eerst nog maar 14500 hectare in 1980, daarna is het areaal gegroeid tot ongeveer 23500 in 2010. Door schaalvergroting en mechanisatie werd de productiecapaciteit van bedrijven steeds groter. Vandaag de dag vindt  circa 65 procent van de wereldproductie van bloembollen plaats in Nederland, en daarmee is ons land de absolute marktleider, op verre afstand gevolgd door Israel(voornamelijk paperwhites), Nieuw-Zeeland en Chili. Er zijn in de rest van de wereld nog meer landen die bollen kweken, maar die hebben een marktaandeel dat nauwelijks van betekenis is. Dit komt vaak door gebrek aan kennis en een verkeerd klimaat. 

Tweede wereldoorlog

bottom of page