top of page

Het assortiment wordt groter

Eind 19e eeuw werd het assortiment veel groter. Er kwam een steeds grotere variëteit aan soorten en kleuren, hierdoor werd ook de interesse  bij klanten groter. De consument kreeg steeds meer keus. Het groter worden van het assortiment was een belangrijke factor in de groei van de export. Hoe kwam het nu dat er steeds meer soorten bij kwamen? Er waren verschillende oorzaken.

Bijna alle soorten werden oorspronkelijk uit het buitenland meegenomen naar ons land door reizigers. Dit waren soorten die in de wilde natuur groeiden. De meeste soorten werden meegenomen uit centraal Azië. De liefde voor het vak speelde een rol, maar daarnaast ook het commerciële belang, want klanten hadden graag veel keus. De volgende bron gaat over een kweker uit die tijd en geeft een voorbeeld van hoe er verschillende soorten naar Nederland toe kwamen.

HOOG, Johannes Marius Cornelis (1865-1950)

 Hoog, Johannes Marius Cornelis, bloembollenhandelaar en -kweker (Pamakassan, Madoera (Ned.-Oost-Indië) 9-9-1865 - Haarlem 8-7-1950). Zoon van Thomas Hoog, predikant, en Teunisje van Tubergen. Gehuwd op 3-6-1897 met Constance Elvire Adeline Triebart. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren. J.M.C. Hoog was de zoon van een dominee, die - nadat het gezin uit Oost-Indië was teruggekeerd - predikantsplaatsen in verschillende plattelandsgemeenten bezette. Om in Haarlem middelbaar onderwijs te kunnen volgen, kreeg Hoog in die stad onderdak bij familie van moeders kant, die sedert oktober 1868 de buitenplaats 'Zwanenburg' aan de Leidse vaart bewoonde. Een van zijn ooms, C.G. van Tubergen jr., had de grond van de buitenplaats geschikt gemaakt voor de teelt van siergewassen en stichtte er een kwekerij. Toen Hoog op 'Zwanenburg' verbleef, genoot de firma C.G. van Tubergen jr. reeds enige bekendheid door het in de handel brengen van minder bekende en moeilijk te kweken bol- en knolgewassen. AI gauw begon Hoog uit liefhebberij zelf planten te kweken. Nadat hij het eindexamen van de handelsschool had afgelegd, mocht hij vanaf 1882 bij zijn oom op de kwekerij komen werken. Met veel ijver wijdde hij zich de eerste jaren aan de cultuur van en de handel in bloembollen. De oppervlakte cultuurgrond werd steeds verder uitgebreid, terwijl de firma in binnen- en buitenland een goede naam kreeg, mede door de deelneming aan belangrijke tentoonstellingen, waarvoor Hoog de inzendingen verzorgde. Met enige afgunst bezag Hoog het rijke sortiment van de destijds vermaarde Haarlemse firma E.H. Krelage & Zoon. Dit bracht hem op de gedachte zelf bloembollen te importeren. Uit de botanische literatuur leerde hij de vermoedelijke vindplaats kennen van uitheemse en in Nederland nauwelijks of niet bekende bolgewassen. Daarna kreeg hij het adres van Paul Graeber, een boomen bloemenkweker in Tasjkent, die bereid was om tulpebollen - die in de steppen van Centraal-Azië groeien - te verzamelen en naar Haarlem te zenden. Voorts wist Hoog van het bestaan van Duitse en Oostenrijkse wetenschappelijke expedities, die voornamelijk materiaal voor herbaria en insecten-verzamelingen bijeenzochten. Zij, en ook particulieren die in de nabijheid van de vindplaatsen woonden, verzamelden in de jaren 1897-1914 voor de firma C.G. van Tubergen jr. grote hoeveelheden unieke bol- en knolgewassen in Centraal- en Klein-Azië. Vooral species van de geslachten Tulipa, Iris, Muscari, Scilla en Allium waren rijkelijk vertegenwoordigd. Tussen de beide wereldoorlogen beschikte de firma opnieuw over plantenverzamelaars, die, mede dank zij de bemiddeling van consuls in verre landen, veel bijzonder botanisch materiaal vergaarden, o.a. in Iran, Zuid-Amerika en Zuid-Afrika.

 

De firma van Tubergen was een voorbeeld van een belangrijke importeur van nieuwe soorten in Nederland, het ging vooral om tulpen en irissen. Deze firma had zogenaamde ‘plantenjagers’ in dienst, die in ondermeer Centraal-Azie, Perzie en Armenie zochten naar nieuwe gewassen, en de bollen daarvan verstuurden naar Nederland,  waar ze vervolgens gekweekt werden.

Een tweede oorzaak is  dat er vanaf begin 20e eeuw bijzondere afwijkingen en vormen geselecteerd werden, en vervolgens werden doorgekweekt. Als men bepaalde eigenschappen van  een afwijkende bloem mooi vond, dan werden deze doorgekweekt. Zo ontstonden grotere partijen van bollen die deze positieve eigenschap hadden, dit was het ontstaan van een nieuwe soort.

Ook ontstonden er nieuwe soorten door doelgericht te kruisen. Als een kweker bijvoorbeeld 2 soorten had die nog niet helemaal perfect waren, dan kon hij proberen de goede eigenschappen te combineren. Stel dat hij een tulp had met een mooie bloem, maar hij was niet helemaal tevreden over de steel. De steel was te slap. Wat hij dan kon doen is deze bloem kruisen met een ander soort, die wel een sterke steel had. Wel was het dan altijd nog maar de vraag of de bloem er bijvoorbeeld niet minder op werd. Men wist van tevoren nooit of een kruising zou werken, dus of de gewenste eigenschappen ook werkelijk overgegeven zouden worden aan deze nieuwe bloem. Het kruisen van bloemen is beslist niet makkelijk, een zeer ingewikkeld en tijdrovend proces.

Vrijwel alle soorten die er tegenwoordig bestaan zijn dus ontstaan door geïmporteerde soorten steeds verder te verbeteren en naar voorkeur aan te passen. Zo krijgt men uiteindelijk een sterk soort dat er goed uit ziet en daardoor erg gewild is bij de consument.

Groei assortiment

bottom of page