top of page

Verloop van het Areaal bloembollen en het ontstaan van teeltcentra

In de jaren na de tulpenmanie werd er met de teelt doorgegaan. In deze tijd waren het nog steeds vooral boeren die naast hun vee of groente ook bollen kweekten. Het bracht nog niet genoeg op om van te kunnen leven. Er waren dus veel kleine kwekers die allemaal een klein deel van de markt bezaten. Natuurlijk waren er ook bedrijven die zich op de bollenteelt gingen specialiseren, en omdat er meer vraag kwam konden deze bedrijven gaan uitbreiden.  

 Het centrum van de bloembollencultuur ontwikkelde zich in en rondom Haarlem. De Franse Revolutie in de 19de eeuw had ook gevolgen voor het bloembollengebruik. De bloembol democratiseert, doordat de gewone burger door de Franse Revolutie gemakkelijker toegang kreeg tot goederen die voorheen niet binnen handbereik lagen. Hierdoor steeg de vraag naar bloemen, en dus ook naar bloembollen. We zien hier een ontwikkeling die lijkt op die tijdens de Gouden Eeuw, doordat mensen meer te besteden hadden kwam er meer vraag naar luxeproducten. Alleen hebben we het hier niet meer alleen over de elite, maar ook de gewone burger. Vooral bloemisten waren afnemers van bollen, om er bloemen van te kweken. Die werden veel verkocht in de grote steden.   Nederland was nog steeds de beste plek voor de teelt en de vraag naar bollen steeg, daardoor groeide het aantal kwekers. Het Haarlemse bloembollendistrict werd in zuidelijke richting uitgebreid. In Lisse waren begin 1800 al twee exporteurs gevestigd. Ze stonden er om bekend dat ze met hun lage prijzen de markt verpestten. Enkele kwekers waren ook in Hillegom begonnen. In Sassenheim was nog maar één kweker. Noordwijk was toen al bekend om zijn hyacinten. Ook in Katwijk, Rijnsburg, Oestgeest en Warmond waren al enkele kwekers gevestigd. Dit waren vooral groentekwekers voor wie de bollenteelt een nevenbedrijf was. In de periode 1840-1860 volgde met de verbetering van de economie een nieuwe opleving in de bollenhandel. Er gingen steeds meer mensen in de bollen. Het centrum van de bloembollencultuur was nu niet meer in Haarlem, maar midden in de bollenstreek in Lisse.

 

Dit had ook te maken met het verbeteren van de grondwaterstand door de bouw van een stoomgemaal. Het waterpeil is immers een zeer belangrijke factor bij het telen van bollen. Het mag niet te droog zijn, en zeker niet te nat. Voordat er in Katwijk een gemaal werd gebouwd kon de grondwaterstand niet geregeld worden, en fluctueerde het in de Bollenstreek tussen de 0,35 en 0,70 meter -NAP. In 1871-1872, 1876-1877 en 1878-1879 was er veel schade aan de bollen als gevolg van wateroverlast. De AVB inventariseerde steeds de schade die ontstond en drong bij de autoriteiten en het Hoogheemraadschap Rijnland aan op de verbetering van de afwatering door het bouwen van een stoomgemaal bij Katwijk. Dit was volgens de AVB het enige redmiddel om de hoge waterstanden te voorkomen. Toen het gemaal gebouwd was in 1881 stelde Rijnland het peil vast op 0,40 meter -NAP. De bouw van het gemaal was een belangrijke stimulans voor de uitbreiding van de teelt van bloembollen, want er kwam een vast Rijnlands peil. Door dit vaste peil wist men nu hoe ver ze de duinen moesten afgraven om het als bollengrond te kunnen gebruiken. Vanaf het jaar dat dit gemaal gebouwd werd nam het afgraven van de duinen flink toe, en daarmee ook de bollenteelt.  Doordat echter niet alle bollengronden die er voor de bouw van het gemaal al waren even hoog lagen was er onder kwekers en binnen de AVB sinds 1882 regelmatig discussie over de juiste hoogte van het Rijnlands pijl. Er waren veel kwekers die het peil te laag vonden. De wensen van de kwekers liepen uiteen maar kwamen in meerderheid neer op een peil van 50 cm. -NAP in de zomer en 60 cm. –NAP in de winter. In 1885 werd het dit de nieuwe grondwaterstand, Rijnland luisterde naar de kwekers en zorgde voor dit peil. Ondanks dit nieuwe peil  waren er nog steeds klachten bij verschillende kwekers dat de grond te droog werd, waarop het zomerpeil in 1895 werd bijgesteld naar 55 cm. –NAP. De bouw van een stoomgemaal om het grondwaterpeil te kunnen bepalen was essentieel voor de bollenteelt. De bollen groeiden beter omdat het nu niet meer zo nat was. Hierdoor werd het areaal bloembollen groter, omdat er minder risico was op het mislukken van de teelt. 

De cijfers die bekend zijn over de omvang van de bollenteelt in 1860, 1870 en 1880 worden geschat op  respectievelijk 300, 600 en 1000 hectare. Hieruit kun je opmaken dat het in 30 jaar tijd meer dan 3 keer zo groot is geworden.

De vraag naar bloembollen vanuit het buitenland werd alsmaar groter en ook hierdoor was het mogelijk om steeds meer bollen te gaan telen. Als je je bollen niet meer verkocht krijgt kun je immers ook niet meer gaan telen. Een oorzaak daarvan was de uitvinding van verschillende nieuwe transportmiddelen, er was grote vooruitgang op het gebied van treinverkeer en scheepvaart. Hierdoor konden de bollen steeds verder weg worden verstuurd en werd de wereld kleiner, de bollenreizigers konden steeds gemakkelijker bij nieuwe klanten in verre landen komen.

Vanaf het einde van de 19e eeuw is de bollenteelt steeds meer gaan uitbreiden. Er werden steeds meer duinen afgegraven. Er werd vanaf de 20e eeuw steeds meer verdiend omdat de vraag groter werd. Veel kwekers gingen ook meer in Noord-Holland telen. De grond in “de Noord” bleek ook geschikt te zijn voor het telen van bollen.

 

Groei areaal

bottom of page